4
Ook maakte hij een koperen altaar; het was twintig el lang, twintig el breed en tien el hoog. Voorts maakte hij de zee, van gietwerk, tien el van rand tot rand, geheel rond, vijf el hoog, terwijl een meetsnoer van dertig el haar rondom kon omspannen. Om de onderkant heen bevonden zich afbeeldingen van runderen, die haar geheel omgaven, tien el, geheel rondom de zee, twee rijen runderen, in één gietsel met haar gegoten. Zij stond op twaalf runderen, waarvan drie noordwaarts gekeerd waren, drie westwaarts, drie zuidwaarts en drie oostwaarts; de zee rustte boven op hen en al hun achterdelen waren binnenwaarts gewend. Haar dikte was een handbreed en haar rand had de vorm van een bekerrand, van een leliekelk. Zij had een inhoud van drieduizend bath. Voorts maakte hij tien wasvaten, plaatste er vijf aan de rechterkant en vijf aan de linkerkant, voor de wassingen. De benodigdheden voor het brandoffer spoelden zij daarin af, maar de zee diende voor de priesters, om zich daarin te wassen. Hij maakte de tien gouden kandelaars volgens het voorschrift daarvoor en plaatste ze in de hoofdzaal, vijf aan de rechter- en vijf aan de linkerkant. Ook maakte hij tien tafels en zette ze in de hoofdzaal, vijf aan de rechter- en vijf aan de linkerkant. Honderd gouden sprengbekkens maakte hij. Eveneens maakte hij de voorhof der priesters, de grote voorhof en de deuren van de voorhof, welke deuren hij met koper overtrok. 10 De zee nu plaatste hij aan de rechtervleugel van het huis, naar het zuidoosten. 11 En Churam maakte eveneens de potten, scheppen en sprengbekkens.Zo voltooide Churam het werk dat hij voor koning Salomo aan het huis Gods had te doen: 12 de twee zuilen; de bollen; de twee kapitelen op de top der zuilen; de twee vlechtwerken om beide bollen der kapitelen op de top der zuilen te bedekken; 13 en de vierhonderd granaatappelen voor beide vlechtwerken, twee rijen granaatappelen voor elk vlechtwerk, om de beide bollen der kapitelen op de zuilen te bedekken. 14 Hij maakte de onderstellen, de bekkens op de wagens, 15 de éne zee en de twaalf runderen daaronder; 16 ook de potten, de scheppen, de vorken met al hun toebehoren maakte Churam-Abi van gepolijst koper voor koning Salomo voor het huis des Heren. 17 In de Streek van de Jordaan goot de koning ze, in diepe grond, tussen Sukkot en Seredata. 18 Salomo maakte al deze voorwerpen in zeer grote hoeveelheid; het gewicht aan koper werd dan ook niet berekend. 19 Ook maakte Salomo al de voorwerpen van het huis Gods, het gouden altaar, de tafels waarop het toonbrood lag, 20 de kandelaars en hun lampen, die volgens het voorschrift voor de achterzaal moesten branden, alles van gedegen goud; 21 de kelken, lampen en snuiters van goud, van het louterste goud; 22 de messen, sprengbekkens, schotels en vuurpannen van gedegen goud; de ingang van het huis, zijn binnenste deuren naar het heilige der heiligen, en de deuren van de hoofdzaal van de tempel, van goud.