Judit
1
Eerste deel. De benauwing van betoel door Holofernes. Nabukodonosors woede op het westen en het Joodse land. Toen Arpaksad, de koning der Meden, een groot aantal volkeren aan zijn heerschappij had onderworpen, bouwde hij een zeer sterke stad, die hij Ekbátana noemde. Uit vierkant gekapte stenen trok hij de muren op van zeventig el hoogte en dertig el breedte; hij voorzag haar van torens, die honderd el hoog en aan alle vier zijden twintig voet breed waren, en hij maakte haar poorten even hoog als de torens. Overtuigd van zijn macht ging hij groot op de kracht van zijn leger, en op de roem van zijn strijdwagens. Maar in het twaalfde jaar van zijn regering ondernam Nabukodonosor, de koning der Assyriërs, die in de grote stad Ninive regeerde, een veldtocht tegen Arpaksad en nam hem gevangen in de grote vlakte, die Ragaoe heet. Hij werd daarbij geholpen door de bevolking aan de Eufraat, de Tiger en de Jádason, onder aanvoering van Arjok, den koning der Elamieten Maar toen zijn rijk daardoor in aanzien gestegen was, werd Nabukodonosor hoogmoedig. En hij zond een oproep, om zich bij hem aan te sluiten, aan alle bewoners van Cilicië, Damascus en de Libanon, aan de volksstammen op de Karmel en in Gilad, aan de bewoners van Galilea in de grote vlakte van Jizreël, aan allen die in Samaria woonden en over de Jordaan tot aan Jerusalem toe, en aan de gehele landstreek Gésjem tot aan de grens van Ethiopië. 10 Naar al deze volkeren zond Nabukodonosor, de koning der Assyriërs, zijn afgezanten; 11 maar allen weigerden eenstemmig, zonden hen onverrichterzake terug en wezen hen oneerbiedig af. 12 Toen ontstak koning Nabukodonosor in felle woede tegen al die landen, en zwoer bij zijn troon en zijn rijk, dat hij zich op al die gebieden zou wreken.