15
Wie Jahweh vreest, zal dit alles doen, En wie de Wet nastreeft, zal haar vinden; Zij treedt als een moeder hem tegemoet, En ontvangt hem als de vrouw zijner jeugd. Dan spijst zij hem met het brood der wijsheid, En laaft hem met het water der kennis; Hij kan op haar steunen zonder te wankelen, Op haar vertrouwen, en nooit tevergeefs. Zij zal hem verheffen boven zijn makkers, Zijn mond ontsluiten in de vergadering. Vreugde en blijdschap zal hij vinden, En eeuwige roem doet zij hem erven. Maar zondaars verkrijgen haar nooit, En trotsaards zijn voor haar blind; Van spotters houdt zij zich verre, En leugenaars gedenken haar niet. In de mond van den zondaar past haar lof niet, Want hij heeft haar van God niet verkregen; 10 Maar de mond van den wijze verkondigt haar lof, Want wie haar bezit, kan haar aan anderen leren. 11 Denk niet: Mijn zonde komt van God; Want wat Hij haat, dat kan Hij niet doen. 12 Zeg toch niet: Hij heeft mij doen vallen; Want Hij heeft den zondaar niet nodig. 13 Jahweh haat alle zonde en kwaad, En die hem vrezen, bewaart Hij er voor. 14 Sinds God den mens schiep in de aanvang, Heeft Hij hem overgelaten aan zijn eigen verstand. 15 Als ge wilt, kunt ge de geboden bewaren. Als ge wijs zijt, volbrengt ge zijn wil. 16 Vóór u zijn neergelegd water en vuur; Steek uit uw hand naar wat ge verkiest. 17 Vóór den mens ligt de keus tussen leven en dood; Wat hij verlangt, dat wordt hem gegeven. 18 Onmetelijk is de wijsheid van Jahweh; Sterk is zijn kracht en alles doorschouwt Hij. 19 De ogen van God zien neer op zijn werken, En Hij kent alle daden der mensen; 20 Hij heeft den mens niet bevolen te zondigen, En daarom zegent Hij zondaars niet.