26
1 Een goede vrouw, gelukkig haar man; Want het getal zijner dagen verdubbelt. 2 Een kranige vrouw verzorgt haar man, En vervult zijn jaren met vrede. 3 Een goede vrouw is een goede gave, De godvrezenden valt ze ten deel; 4 Rijk of arm, hun hart is monter, Hun gelaat ten allen tijde verheugd. 5 Voor drie dingen is mijn hart beducht, En het vierde doet mij ontstellen: Opspraak in de stad, oploop van volk, En lastertaal, alle erger dan de dood. 6 Maar hartzeer en smart is een vrouw, Die jaloers is op een ander; Want haar tong is een gesel, En aan iedereen geeft ze zijn deel. 7 Een koppel ossen, dat schichtig opspringt, Zo is een slechte vrouw; Die haar in toom wil houden, Grijpt als in een schorpioen. 8 Grote ergernis is een dronken vrouw; Want zij houdt haar schande niet verborgen. 9 Men erkent de wellust van een vrouw Aan het opslaan der blikken, aan de wimpers der ogen! 10 Houd streng de wacht over een lichtzinnige vrouw, Opdat ze geen gelegenheid vindt, zich te vergooien; 11 Waak over de vrouw met onbeschaamde ogen, En verwonder u niet, als ze u ontrouw wordt. 12 Zoals een dorstige wandelaar de mond open doet, En drinkt van alle water, dat hij vindt, Zo zet zij zich neer bij iedere paal, En opent de koker voor iedere pijl. 13 De gratie van een vrouw behaagt aan haar man, En haar verstandigheid versterkt zijn gebeente. 14 Een zwijgzame gade is een gave des Heren; Niets weegt er op tegen een welopgevoede vrouw. 15 Een zedige gade is een grote zegen; Want niets weegt er op tegen een kuise vrouw. 16 Zoals de zon, die opgaat aan Gods hoge hemel, Zo siert de schoonheid van een goede vrouw haar huis. 17 Als een stralende lamp op de heilige luchter, Is de schoonheid van haar gelaat op haar statig postuur; 18 Als gouden kolommen op zilveren voetstukken, Rusten haar sierlijke benen op welgevormde voeten. 28 Over twee dingen is mijn hart bedroefd, En om het derde word ik toornig: Als een rijk man door armoe gebrek lijdt, En beroemde mannen worden veracht; Maar als iemand van gerechtigheid terugvalt in zonde, Hem heeft de Heer bestemd voor het zwaard. Wie handel drijft, ontkomt moeilijk aan misdrijf, En een koopman blijft niet vrij van zonde;