36
Red ons, God van het heelal, En boezem alle naties schrik voor U in; Hef uw hand op tegen het vreemde volk, Opdat zij uw machtige daden aanschouwen. Zoals Gij hùn uw heiligheid getoond hebt in òns, Laat òns zo uw heerlijkheid zien in hén: Opdat zij erkennen, zoals wij het weten, Dat er geen God is buiten U! Vernieuw de tekenen, herhaal uw wonderen, Verheerlijk uw hand, maak sterk uw arm; Wek uw gramschap op, stort uw toorn uit, Buig den vijand, stoot den tegenstander terug. Verhaast het einde, de tijd van uw komst; Want wie zal U zeggen: Wat doet Gij? Verpletter het hoofd van de vorsten van Moab, Dat zeggen durft: Niemand hoger dan ik! 10 Roep alle stammen van Jakob terug, Opdat ze hun erfdeel bezitten als vroeger; 11 Erbarm U over het volk, dat naar U wordt genoemd: Over Israël, dat Gij als eerstgeborene hebt verkoren. 12 Ontferm U over uw heilige stad, Jerusalem, de plaats van uw woning; 13 Vervul de Sion met uw majesteit, En uw tempel met uw glorie! 14 Leg getuigenis af voor den eersteling uwer schepping, Vervul de profetie, in uw Naam gesproken; 15 Geef het loon aan hen, die op U vertrouwen, En laat uw profeten waarachtig worden bevonden. 16 Luister naar het gebed van uw dienaren, Naar Aärons zegen over uw volk; 17 Dan zullen al de grenzen der aarde weten, Dat Gij God zijt voor eeuwig! 18 De keel neemt iedere spijze aan, Maar de ene spijs is beter dan de andere; 19 Het gehemelte proeft het lekkere wild, Een verstandig hart de verleidelijke leugen. 20 Een arglistig hart brengt droefheid, Maar een verstandig man weet er zich tegen te weren. 21 Een vrouw neemt iederen man; Maar de ene vrouw is beter dan de andere. 22 De schoonheid van een vrouw brengt vreugde op het gelaat, En gaat alle weelde der ogen te boven; 23 Heeft ze daarbij een zachte tong, Dan is haar man de gelukkigste mens. 24 Wie een vrouw neemt, wint een kostbaar goed, Een hulp hem gelijk, een zuil om te steunen. 25 Zonder omheining wordt de wijngaard verwoest; Zonder vrouw dwaalt men doelloos rond. 26 Wie zal er vertrouwen op een legerbende, Die rondtrekt van stad tot stad? 27 Zo is de man, die geen tehuis heeft; Hij legt zich neer, waar de nacht hem verrast.