4
Ik bedoel: zolang een erfgenaam nog niet volwassen is, verschilt hij in niets van een slaaf, hoewel hij de eigenaar is van alles. Hij staat onder voogden en beheerders tot het tijdstip dat door zijn vader is bepaald. Zo is het ook met ons: toen wij nog niet volwassen waren, waren we slaaf van de wereldse machten. Maar toen het juiste moment was aangebroken, stuurde God zijn Zoon. Die werd uit een vrouw en onder het gezag van de Wet geboren, om vrij te kopen wie onder het gezag van de Wet stond, opdat wij als zijn zonen zouden worden geadopteerd. En omdat jullie zonen zijn, heeft God de Geest van zijn Zoon in ons hart uitgestort. Die Geest roept: “Abba, Vader!” Jullie zijn dus geen slaaf meer, maar zoon. En als jullie zoon zijn, dan zijn jullie ook erfgenaam, dankzij God.
Vroeger, toen jullie God nog niet kenden, waren jullie slaaf van wat geen echte goden zijn. En nu jullie God kennen – of beter: nu God jullie kent – keren jullie terug naar de zwakke, armzalige machten. Waarom toch? Willen jullie opnieuw slaaf zijn? 10 Jullie vieren dagen, nieuwe maan, seizoenen en jaren. 11 Ik vrees dat mijn inspanningen voor jullie vergeefs zijn geweest.
12 Broeders en zusters, ik smeek jullie, wees zoals ik, want ik ben zoals jullie. Jullie hebben mij geen onrecht aangedaan. 13 Jullie weten dat ik destijds het evangelie aan jullie verkondigde omdat ik lichamelijk ziek was. 14 Hoewel mijn ziekte een beproeving voor jullie was, hebben jullie mij niet veracht of verstoten. Integendeel, jullie verwelkomden mij als een boodschapper van God, als Christus Jezus zelf. 15 Waar is jullie vreugde van toen gebleven? Ik kan getuigen dat als het mogelijk was, jullie zelfs je eigen ogen zouden hebben verwijderd om ze aan mij te geven. 16 Ben ik jullie vijand geworden door jullie de waarheid te vertellen? 17 Die mensen spannen zich voor jullie in, maar niet met goede bedoelingen. Ze willen jullie van ons vervreemden, 18 opdat jullie je voor hen gaan inspannen. Het is uiteraard goed om je in te spannen voor iets dat goed is, en dat niet alleen wanneer ik bij jullie ben, maar altijd. 19 Mijn kinderen, ik moet telkens opnieuw weeën voor jullie doorstaan totdat jullie op Christus gaan lijken. 20 Ik zou nu heel graag bij jullie willen zijn en op een andere toon tegen jullie spreken, want ik ben diep bezorgd over jullie.
21 Vertel eens, jullie die aan de Wet onderworpen willen zijn, beseffen jullie niet wat de Wet leert? 22 Er staat namelijk dat Abraham twee zonen had: één bij de slavin en één bij de vrije vrouw. 23 De zoon van de slavin was op een natuurlijke manier verwekt, maar die van de vrije als gevolg van Gods belofte. 24 Allegorisch bekeken staan deze twee vrouwen voor twee verbonden. Het ene verbond is dat van de berg Sinaï, dat slaven voortbrengt. Dat is Hagar. 25 Hagar staat dus voor de berg Sinaï in Arabië en voor het huidige Jeruzalem, want zij bevindt zich samen met haar kinderen in slavernij. 26 Het hemelse Jeruzalem is echter vrij; het is onze moeder. 27 In de Schriften staat namelijk: “Wees blij, onvruchtbare vrouw die niet baart; jubel en juich, jij die geen weeën hebt; want de kinderen van de verlaten vrouw zullen talrijker zijn dan die van de gehuwde.”
28 Broeders en zusters, jullie zijn kinderen als gevolg van de belofte, net als Isaak. 29 Maar zoals de op natuurlijke wijze verwekte zoon de op bovennatuurlijke wijze verwekte zoon het leven moeilijk maakte, gebeurt dat nu ook. 30 En wat leert de Schrift? “Stuur de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin mag in geen geval mee-erven met de zoon van de vrije vrouw.” 31 Daarom, broeders en zusters, zijn wij geen kinderen van een slavin, maar van een vrije vrouw.