2
Mijn broeders en zusters, jullie geloof in onze hemelse Heer Jezus Christus staat geen discriminatie toe. Stel dat er iemand naar jullie samenkomst komt die een gouden ring en prachtige kledij draagt, en ook een arme in schamele kleren. Als jullie dan veel aandacht besteden aan de persoon in prachtige kledij, door te zeggen: ‘Gaat u hier zitten, op deze goede plaats’, terwijl jullie tegen de arme zeggen: ‘Ga jij daar staan, of kom aan mijn voeten zitten’, dan discrimineren jullie toch? Dan zijn jullie toch rechters met verkeerde motieven geworden? Luister, mijn geliefde broeders en zusters, heeft God de armen van deze wereld niet uitgekozen om rijk te zijn in het geloof en om deel te krijgen aan het koninkrijk dat Hij heeft beloofd aan wie Hem liefhebben? Maar jullie vernederen de arme. Zijn het niet de rijken die jullie onderdrukken en jullie voor het gerecht slepen? Zijn zij het niet die de verheven naam die jullie dragen belasteren? Als je de wet van Gods koninkrijk naleeft zoals die in de Schriften is vervat – heb je naaste lief zoals je jezelf liefhebt – dan handel je juist. Maar als je discrimineert, zondig je en word je door de Wet als overtreder beschouwd. 10 Immers, wie zich aan de hele Wet houdt maar op één punt struikelt, is volledig schuldig. 11 Hij die zei: “Pleeg geen echtbreuk”, heeft immers ook gezegd: “Pleeg geen moord”. Dus als je bijvoorbeeld geen echtbreuk maar wel moord pleegt, ben je een overtreder van de Wet geworden. 12 Jullie moeten dus spreken en handelen als mensen die worden beoordeeld op grond van de wet die bevrijdt. 13 In het Oordeel zal er namelijk geen mededogen zijn voor wie geen mededogen heeft betoond. Mededogen is echter sterker dan het Oordeel.
14 Wat baat het, mijn broeders en zusters, als iemand gelovig zegt te zijn maar als dat niet blijkt uit zijn daden? Kan zijn geloof hem dan redden? 15 Stel dat een van onze broeders en zusters niet over fatsoenlijke kledij beschikt en gebrek heeft aan voldoende eten. 16 Als een van jullie dan tegen die persoon zegt: ‘Ga in vrede, hou je warm en eet voldoende’, zonder te geven wat die persoon fysiek nodig heeft, dan heeft je advies toch geen nut? 17 Zo is het ook met het geloof: als het op zichzelf staat en er geen daden uit voortkomen, is het dood. 18 Maar als iemand zou zeggen: ‘Jij hebt geloof, ik heb daden’, dan vraag ik: toon mij jouw geloof zonder daden, dan zal ik mijn geloof tonen aan de hand van mijn daden. 19 Je gelooft dat er slechts één God is? Dat is goed, maar de demonen geloven dat ook en zij sidderen! 20 Jij dwaas, wil je dat ik aantoon dat geloof zonder daden nutteloos is? 21 Is onze voorvader Abraham niet van schuld vrijgesproken op grond van zijn daden toen hij zijn zoon Isaak op het altaar zou offeren? 22 Je ziet dus dat zijn geloof gepaard ging met daden en dat zijn daden zijn geloof vervolledigden. 23 Zo ging het volgende Schriftgedeelte in vervulling: “Abraham geloofde God en op grond daarvan werd hij vrijgesproken van schuld”. Hij werd zelfs Gods vriend genoemd. 24 Je ziet dus dat men met God in het reine komt op grond van daden, en niet van geloof alleen. 25 Dat geldt ook voor Rachab, de prostituee. Werd zij niet met God in het reine gebracht op grond van haar daden, toen zij de verkenners verwelkomde en via een andere route wegstuurde? 26 Daarom is geloof zonder daden dood, zoals een lichaam zonder geest dood is.