7
Later reisde Jezus rond in Galilea. Hij wilde niet in Judea rondreizen, want de Joodse leiders waren van plan Hem te doden. Binnenkort zou het Joodse Loofhuttenfeest plaatsvinden. Daarom zeiden Jezus' broers tegen Hem: “Vertrek toch; ga naar Judea. Dan kunnen je leerlingen de bijzondere dingen zien die Jij doet. Immers, niemand die bekend wil zijn, gaat in het geheim te werk. Als Jij al die bijzondere dingen doet, maak Jezelf dan aan de wereld bekend!” Zelfs zijn broers geloofden namelijk niet in Hem. Jezus antwoordde: “Mijn moment is nog niet gekomen, maar voor jullie is elk tijdstip goed. De wereld kan jullie niet haten, maar ze haat Mij, omdat Ik verklaar dat de dingen die zij doet, slecht zijn. Gaan jullie maar naar het feest. Ik ga niet naar dit feest omdat mijn moment nog niet is gekomen.” Nadat Hij dit tegen hen had gezegd, bleef Hij in Galilea. 10 Maar toen zijn broers naar het feest waren vertrokken, ging Hij zelf ook – onopvallend en in het geheim. 11 Tijdens het feest zochten de Joodse leiders naar Jezus. Ze vroegen: “Waar is Hij?” 12 Onder de mensen werd veel over Hem gefluisterd. Sommigen zeiden: “Hij is een goed mens”. Anderen zeiden: “Welnee, Hij misleidt het volk.” 13 Maar uit angst voor de Joodse leiders sprak niemand openlijk over Jezus.
14 Halverwege het feest ging Jezus naar het tempelterrein; daar onderwees Hij. 15 De Joodse leiders verbaasden zich. Ze vroegen: “Hoe weet die Man dat allemaal? Hij heeft geen onderwijs genoten.” 16 Jezus reageerde: “Mijn onderwijs komt niet van Mijzelf, maar van Degene die Mij heeft gestuurd. 17 Als iemand ernaar verlangt, te doen wat God wil, zal hij weten of mijn onderwijs van God komt, of dat Ik spreek namens Mijzelf. 18 Wie namens zichzelf spreekt, is uit op eer voor zichzelf, maar wie wil dat degene die hem heeft gestuurd de eer krijgt, is oprecht en heeft geen kwaad in de zin. 19 Heeft Mozes jullie niet de Wet gegeven? Maar niemand van jullie houdt zich aan de Wet. Waarom willen jullie Mij doden?” 20 De menigte antwoordde: “U heeft een demon in U. Wie probeert U te doden?” 21 Jezus antwoordde: “Ik heb één bijzondere daad verricht en jullie verbazen je allemaal. 22 Mozes heeft jullie de besnijdenis gegeven – niet dat de besnijdenis van Mozes komt; ze komt van de aartsvaders – en daarom besnijden jullie jongetjes ook op de sabbat. 23 Maar als iemand op de sabbat wordt besneden om te vermijden dat de Wet van Mozes wordt overtreden, waarom zijn jullie dan boos dat Ik iemand gezond heb gemaakt op de sabbat? 24 Stop met oordelen op basis van uiterlijkheden, en oordeel op basis van wat rechtvaardig is.”
25 Sommige inwoners van Jeruzalem vroegen: “Is dit niet de Man die ze willen doden? 26 Maar kijk, Hij spreekt in het openbaar en ze zeggen er niets van. Zouden de autoriteiten misschien beseffen dat Hij de Messias is? 27 Van deze Man weten we echter waar Hij vandaan komt, terwijl niemand weet waar de Messias vandaan komt.” 28 Toen Jezus op het tempelterrein aan het onderwijzen was, riep Hij uit: “Jullie weten wie Ik ben en waar Ik vandaan kom. Maar Ik ben niet namens Mijzelf gekomen. Hij die Mij gestuurd heeft, is de waarheid en jullie kennen Hem niet. 29 Ik ken Hem, omdat Ik bij Hem vandaan kom; Hij heeft Mij gezonden.” 30 Toen probeerden ze Hem te arresteren, maar niemand slaagde erin Hem te grijpen, want zijn moment was nog niet gekomen. 31 Toch geloofden veel mensen in Hem. Zij zeiden: “Wanneer de Messias komt, zal Hij toch niet meer wonderlijke tekenen verrichten dan deze Man?”
32 De farizeeën hoorden dat de mensen dit over Jezus fluisterden en de hoofdpriesters en farizeeën stuurden tempelwachters om Hem te arresteren. 33 Toen zei Jezus: “Ik zal nog even bij jullie zijn; dan ga Ik terug naar Degene die Mij heeft gestuurd. 34 Jullie zullen Mij zoeken zonder Mij te vinden en waar Ik dan zal zijn, kunnen jullie niet komen.” 35 De Joodse mensen zeiden tegen elkaar: “Waar zou Hij naartoe gaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Hij zal toch niet naar de Joodse diaspora in het buitenland gaan, om de Grieken te onderwijzen? 36 Wat bedoelde Hij toen Hij zei: ‘Jullie zullen Mij zoeken zonder Mij te vinden en waar Ik dan zal zijn, kunnen jullie niet komen’?”
37 Op de laatste en belangrijkste dag van het feest ging Jezus voor de menigte staan en riep Hij uit: “Als iemand dorst heeft, laat hij dan bij Mij komen en drinken. 38 Zoals in de Schriften staat over wie in Mij gelooft: uit zijn binnenste zullen rivieren stromen van water dat leven geeft.” 39 Hij zei dit over de Geest, die de mensen die in Jezus geloofden, zouden ontvangen. De Geest was er echter nog niet, want Jezus was nog niet naar Gods glorie teruggekeerd. 40 Toen sommige mensen deze woorden hoorden, zeiden ze: “Deze Man is werkelijk de profeet.” 41 Anderen zeiden: “Hij is de Messias.” Nog anderen zeiden: “De Messias komt toch niet uit Galilea? 42 Zeggen de Schriften niet dat de Messias een van de afstammelingen van David zal zijn en uit Betlehem, de woonplaats van David, zal komen?” 43 Zo ontstond er verdeeldheid onder de mensen over Wie Hij was. 44 Sommigen probeerden Jezus te arresteren, maar niemand slaagde erin Hem te grijpen.
45 Toen gingen de tempelwachters terug naar de hoofdpriesters en farizeeën. Die vroegen hen: “Waarom hebben jullie Hem niet meegebracht?” 46 De tempelwachters antwoordden: “Er heeft nog nooit iemand gesproken zoals Hij.” 47 De farizeeën reageerden: “Heeft Hij jullie misschien ook misleid? 48 Geen van de leiders en geen van de farizeeën gelooft toch in Hem? 49 Maar deze massa heeft geen besef van de Wet en zij is vervloekt!” 50 Nikodemus, die eerder bij Jezus was geweest en die een van de farizeeën was, vroeg hen: 51 “Volgens onze wetten mag een mens toch niet worden veroordeeld zonder dat hij eerst wordt verhoord en zonder dat wordt onderzocht wat hij heeft gedaan?” 52 Ze antwoordden: “Kom jij soms ook uit Galilea? Ga het maar na, dan zal je ontdekken dat uit Galilea geen profeet kan komen.” 53 Toen ging iedereen naar huis.