7
Nadat Jezus dit alles aan het luisterende volk had verteld, ging Hij Kafarnaüm binnen. Daar was een centurio met een slaaf die veel voor hem betekende en die ernstig ziek was en op sterven lag. Toen de centurio het nieuws over Jezus hoorde, stuurde hij oudsten van het Joodse volk naar Hem toe om Hem te vragen, zijn slaaf te komen genezen. Toen die oudsten bij Jezus waren gekomen, drongen ze sterk bij Hem aan: “Hij is het waard dat U dit voor hem doet, want hij houdt van ons volk en heeft zelfs onze synagoge laten bouwen.” Jezus ging met hen mee, maar toen Hij dicht bij het huis was, stuurde de centurio vrienden met de boodschap: “Heer, doe geen moeite, want ik ben het niet waard dat U mijn huis binnengaat. Daarom durfde ik niet zelf naar U toe te gaan, maar op uw bevel zal mijn knecht genezen. Ik ben namelijk ook iemand die onder gezag staat en zelf soldaten heeft. Als ik tegen de ene ‘ga’ zeg, dan gaat hij, en tegen een andere ‘kom’, dan komt hij, en als ik tegen mijn slaaf zeg: ‘doe dit’, dan doet hij het.” Toen Jezus dat hoorde, verbaasde Hij zich over hem. Hij draaide zich om naar de menigte die Hem volgde en zei: “Ik zeg jullie: bij niemand in Israël heb Ik zo'n groot geloof gevonden.” 10 De vrienden die de centurio had gestuurd, keerden naar het huis terug en troffen de slaaf in goede gezondheid aan.
11 Niet lang daarna ging Jezus naar een stad die Naïn heet. Zijn leerlingen en een grote menigte kwamen met Hem mee. 12 Toen Jezus de stadspoort naderde, werd er een dode naar buiten gedragen om te worden begraven. Hij was de enige zoon van zijn moeder en zij was weduwe. Er kwam een grote menigte uit de stad met haar mee. 13 Toen de Heer de vrouw zag, kreeg Hij medelijden met haar. Hij zei tegen haar: “Ween maar niet.” 14 Hij ging naar de lijkbaar toe en raakte die aan. De dragers hielden stil en Jezus zei: “Jongeman, Ik zeg je, verrijs.” 15 De dode ging overeind zitten, begon te praten en werd door Jezus aan de moeder overgedragen. 16 Iedereen werd vervuld van ontzag en verheerlijkte God door te zeggen: “Er is een groot profeet onder ons opgestaan”, en: “God heeft acht geslagen op zijn volk.” 17 Dit nieuws over Jezus verspreidde zich in heel Judea en de wijde omtrek.
18 De leerlingen van Johannes brachten hem over al deze dingen verslag uit. Daarom riep Johannes twee van zijn leerlingen bij zich 19 en hij stuurde hen naar de Heer met de vraag: “Bent U degene die zou komen, of moeten we iemand anders verwachten?” 20 De mannen kwamen bij Jezus en zeiden: “Johannes de Doper heeft ons gestuurd om U te vragen: Bent U degene die zou komen, of moeten we iemand anders verwachten?” 21 Jezus was op dat moment veel mensen aan het genezen van ziekten, aandoeningen en onreine geesten en Hij gaf veel blinden het zicht. 22 Hij zei tegen Johannes' leerlingen: “Ga Johannes vertellen wat jullie hebben gezien en gehoord: blinde mensen kunnen weer zien, verlamde mensen beginnen te stappen, mensen met een huidziekte worden rein, dove mensen kunnen weer horen, dode mensen verrijzen, en aan arme mensen wordt het evangelie verkondigd. 23 Wie zich niet aan Mij ergert, is gezegend.” 24 Toen de boodschappers waren vertrokken, zei Jezus over Johannes tegen de mensenmassa: “Wat zijn jullie gaan bekijken in de wildernis? Riet dat wuift in de wind? 25 Nee! Wat gingen jullie bekijken: een man in mooie kleren? Nee, zij die dure kledij dragen en in luxe leven, bevinden zich in paleizen. 26 Wat gingen jullie dan wel bekijken? Een profeet? Jazeker, zeg Ik jullie, iemand die meer is dan een profeet. 27 Hij is het over wie werd geschreven: ‘Ik stuur mijn boodschapper voor Je uit, die de weg voor Je zal banen.’ 28 Ik zeg jullie: onder hen die uit een vrouw zijn geboren, is niemand belangrijker dan Johannes de Doper, maar in Gods koninkrijk is de geringste belangrijker dan Hij. 29 Door zich te laten dopen met de doop van Johannes erkende heel het volk dat naar hem had geluisterd, ook de belastinginners, dat Gods eisen juist zijn. 30 De farizeeën en Wetgeleerden lieten zich echter niet door hem dopen en weigerden te doen wat God van hen wilde.
31 Waarmee zal Ik dit soort mensen vergelijken, waar lijken ze op? 32 Ze zijn als kinderen die op het marktplein zitten en naar elkaar roepen: ‘Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld en jullie hebben niet gedanst; we hebben een klaaglied gezongen en jullie hebben niet geweend!’ 33 Want toen Johannes de Doper was gekomen, die geen brood at en geen wijn dronk, zeiden jullie: ‘Hij heeft een demon in zich.’ 34 En nu de Mensenzoon is gekomen, die wel eet en drinkt, zeggen jullie: ‘Kijk, een veelvraat en een dronkaard, een vriend van belastinginners en zondaars!’ 35 Maar de juistheid van wijsheid wordt aangetoond door allen die wijze daden doen.”
36 Eén van de farizeeën nodigde Jezus uit voor een maaltijd bij hem thuis. Jezus ging naar het huis van die farizeeër en nam plaats aan tafel. 37 Er was een vrouw die in die stad bekendstond als een zondares. Zij kwam te weten dat Jezus aan de maaltijd deelnam in het huis van de farizeeër en ging erheen met een albasten flesje geurige olie. 38 Ze ging wenend achter Jezus staan, bij zijn voeten. Door haar tranen werden zijn voeten nat en zij droogde ze met haar haren. Ook kuste ze zijn voeten en zalfde deze met de olie. 39 Toen de farizeeër die Jezus had uitgenodigd dit zag, dacht hij: “Als Jezus een profeet was, zou Hij weten wie het is die Hem aanraakt en wat voor vrouw zij is. Ze is een zondares.” 40 Daarom zei Jezus tegen hem: “Simon, Ik heb je iets te vertellen.” Hij antwoordde: “Leraar, zegt U het maar.” 41 “Twee mensen stonden in de schuld bij een geldschieter; de een voor vijfhonderd denarie, de ander voor vijftig. 42 Toen ze niet konden betalen, schold hij hun allebei hun schuld kwijt. Wie van hen zou het meest van hem houden?” 43 Simon antwoordde: “Ik veronderstel de persoon aan wie het grootste bedrag was kwijtgescholden.” Jezus zei tegen hem: “Je hebt het juiste antwoord gegeven.” 44 Hij keerde zich naar de vrouw toe en zei: “Simon, zie je deze vrouw? Ik ben naar je huis gekomen en je hebt Mij geen water gegeven voor mijn voeten. Maar zij heeft mijn voeten gewassen met haar tranen en ze gedroogd met haar haren. 45 Jij hebt Mij niet met een kus verwelkomd, maar sinds Ik ben binnengekomen heeft zij zonder ophouden mijn voeten gekust. 46 Jij hebt mijn hoofd niet met olijfolie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met geurige olie. 47 Daarom zeg Ik je: haar vele zonden zijn vergeven; ze heeft namelijk veel liefde betoond. Maar wie weinig werd vergeven, betoont weinig liefde.” 48 Toen zei Hij tegen haar: “Je zonden zijn vergeven.” 49 De andere gasten begonnen onder elkaar te zeggen: “Wie is dit, dat Hij zelfs zonden vergeeft?” 50 Jezus zei tegen de vrouw: “Je geloof heeft je gered. Ga in vrede.”