8
Nadat Jezus van de berg was afgedaald, werd Hij gevolgd door grote groepen mensen. Er was iemand met een huidziekte die hem onrein maakte. Hij kwam naar Jezus toe, knielde voor Hem en zei: “Heer, als U wil, kan U mij rein maken.” Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: “Ik wil het, word rein!” De man werd meteen van zijn huidziekte genezen. Toen zei Jezus tegen hem: “Zorg dat je dit aan niemand vertelt, maar ga jezelf aan de priester tonen en breng het offer dat Mozes heeft opgelegd, bij wijze van getuigenis voor de mensen.”
Toen Jezus Kafarnaüm binnenging, kwam er een centurio naar Hem toe. Hij smeekte Jezus: “Heer, mijn knecht ligt thuis verlamd in bed met hevige pijn.” Jezus vroeg hem: “Zal Ik hem komen genezen?” De centurio antwoordde: “Heer, ik ben het niet waard dat U mijn huis binnengaat. Maar als U het bevel geeft, zal mijn knecht genezen. Want ik ben ook iemand die onder gezag staat en zelf soldaten heeft. En als ik tegen de ene zeg: ‘ga’, dan gaat hij, en tegen een andere: ‘kom’, dan komt hij, en als ik tegen mijn slaaf zeg: ‘doe dit’, dan doet hij het.” 10 Jezus verbaasde zich over dat antwoord en zei tegen de mensen die Hem waren gevolgd: “Ik verzeker jullie: bij niemand in Israël heb Ik zo'n groot geloof gevonden! 11 En Ik zeg jullie: er zullen veel mensen uit het oosten en het westen komen en in Gods rijk met Abraham en Isaak en Jakob aan tafel plaatsnemen. 12 Maar de ‘onderdanen van het koninkrijk’ zullen worden buitengegooid, de verste duisternis in, en daar zal worden geweend en met de tanden geknarst.” 13 En tegen de centurio zei Jezus: “Ga maar naar huis; datgene waarvoor u het geloof heeft, zal gebeuren.” Op dat moment werd de knecht van de centurio genezen.
14 Jezus kwam bij Petrus thuis en zag dat diens schoonmoeder met koorts in bed lag. 15 Jezus nam haar hand vast en de koorts verdween. Ze stond op en bediende Hem. 16 Die avond bracht men veel mensen bij Hem die bezeten waren. Hij dreef de geesten uit met een enkel woord en genas iedereen die een aandoening had. 17 Zo gingen de volgende woorden van de profeet Jesaja in vervulling: “Hij was het die onze ziekten wegnam en ons lijden droeg.”
18 Toen Jezus zag dat er een menigte om Hem heen stond, gaf Hij de opdracht om het meer over te steken. 19 Er kwam een Schriftgeleerde naar Hem toe, die zei: “Leraar, ik zal U volgen, waarheen U ook gaat.” 20 Jezus zei tegen hem: “De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plaats om zijn hoofd te laten rusten.” 21 Iemand anders, een van zijn leerlingen, zei tegen Hem: “Heer, laat mij eerst gaan om mijn vader te begraven.” 22 Maar Jezus zei tegen hem: “Volg Mij en laat de doden hun doden begraven.”
23 Jezus stapte in een boot en zijn leerlingen gingen mee. 24 Op het meer stak plots een hevige storm op, zodat de golven over de rand van de boot sloegen. Maar Jezus sliep. 25 De leerlingen kwamen Hem wakker maken en zeiden: “Heer, red ons, we vergaan!” 26 Jezus antwoordde: “Waarom zijn jullie bang? Wat hebben jullie weinig geloof!” Toen stond Hij op en Hij berispte de wind en het meer. Het werd heel stil. 27 Iedereen was verbaasd en vroeg: “Wat voor iemand is Hij toch, dat zelfs de wind en het meer Hem gehoorzamen?”
28 Toen Hij aan de overkant was gekomen, in het gebied van de Gadarenen, kwamen twee bezeten mensen van tussen de graven naar Hem toe. Ze waren zo gevaarlijk dat niemand daar langs kon gaan. 29 Ze schreeuwden tegen Hem: “Wat wilt U van ons, Zoon van God? Bent U hier gekomen om ons voortijdig te folteren?” 30 Nu was er op enige afstand van hen een grote kudde varkens aan het grazen. 31 De demonen smeekten Jezus: “Als U ons uitdrijft, stuur ons dan alstublieft die kudde varkens in!” 32 Hij zei tegen hen: “Ga!” En dus kwamen ze naar buiten en drongen ze de varkens binnen. De hele kudde stormde de helling af, het meer in, en ze verdronken in het water. 33 De varkenshoeders renden weg, naar de stad, en maakten bekend wat er allemaal was gebeurd, ook met de mensen die bezeten waren geweest. 34 Toen kwamen alle mensen de stad uit, naar Jezus toe, en toen ze Hem zagen, smeekten ze Hem uit hun streek te vertrekken.