12
Toen begon Hij hun parabels te vertellen: “Iemand plantte een wijngaard aan, plaatste een omheining, groef een wijnperskuil en bouwde een wachttoren. Toen verpachtte hij de wijngaard aan wijnbouwers en ging op reis. In de oogsttijd stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers om zijn aandeel in de opbrengst van de wijngaard van hen te ontvangen. Maar ze grepen hem, sloegen hem in elkaar en stuurden hem met lege handen weg. Vervolgens stuurde hij een andere knecht naar hen toe, maar ze sloegen hem op het hoofd en vernederden hem. Hij stuurde nog iemand, maar hem doodden ze. Hij stuurde er nog veel meer, en sommigen daarvan sloegen ze in elkaar, anderen doodden ze. Toen hij uiteindelijk maar één persoon over had, zijn dierbare zoon, stuurde hij hem, want hij dacht: mijn zoon zullen ze wel respecteren. Maar de wijnbouwers zeiden tegen elkaar: ‘Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden; dan is de erfenis van ons.’ Ze grepen hem, doodden hem en gooiden hem de wijngaard uit. Wat gaat de eigenaar van de wijngaard nu doen? Hij zal komen, de wijnbouwers ombrengen en de wijngaard aan anderen geven. 10 Hebben jullie dit Schriftgedeelte niet gelezen:
‘De steen die de bouwers hebben afgekeurd, is de hoeksteen geworden;
11 de Heer heeft hiervoor gezorgd, het is verbazingwekkend om te zien’?”
12 Toen wilden de hoofdpriesters, Schriftgeleerden en oudsten Jezus arresteren, want ze beseften dat de parabel over hen ging. Maar ze lieten Hem met rust en vertrokken, omdat ze bang waren voor de menigte.
13 Later stuurden ze enkele farizeeën en aanhangers van Herodes op Hem af om Hem in zijn eigen woorden te vangen. 14 Toen ze bij Hem waren gekomen, zeiden ze: “Leraar, wij weten dat U oprecht bent. U laat zich door niemand beïnvloeden en praat niemand naar de mond, maar U onderwijst naar waarheid hoe men Gods weg moet bewandelen. Is het toegestaan om de keizerlijke belasting te betalen, of niet? Moeten we betalen, of mag het niet?” 15 Maar Jezus doorzag hun hypocrisie. Hij zei: “Waarom stellen jullie Mij op de proef? Breng Mij een denarie en laat Me die zien.” 16 Ze brachten Hem een munt en Hij vroeg: “Wie staat hierop afgebeeld? En welke naam staat erop?” Ze antwoordden: “Van de keizer.” 17 Jezus zei tegen hen: “Geef dan aan de keizer wat van de keizer is, en aan God wat van God is.” Toen waren ze stomverbaasd over Hem.
18 Daarna kwamen er sadduceeën bij Hem. (Sadduceeën beweren dat er geen verrijzenis is.) Zij vroegen Hem: 19 “Leraar, volgens de geschriften van Mozes moet iemand van wie de broer sterft en een vrouw maar geen kinderen nalaat, met de weduwe trouwen en zo voor nakomelingen zorgen voor zijn gestorven broer. 20 Maar er waren eens zeven broers. De eerste trouwde, maar hij stierf kinderloos. 21 De tweede broer trouwde met de weduwe, maar stierf ook zonder nakomelingen. Zo verging het ook de derde. 22 De zeven broers lieten geen nakomelingen achter en als laatste van allen stierf de vrouw. 23 Van wie wordt zij de echtgenote bij de verrijzenis? Want ze zijn alle zeven met haar getrouwd geweest!” 24 Jezus zei tegen hen: “Jullie zitten op een dwaalspoor. Komt dat niet doordat jullie noch de Schriften, noch Gods macht begrijpen? 25 Wanneer de mensen uit de dood verrijzen, trouwen ze niet, maar zijn ze als engelen in de hemel. 26 En wat de verrijzenis van de doden betreft, hebben jullie niet in het boek van Mozes gelezen, in het gedeelte over de doornstruik, dat God tegen hem zei: ‘Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob’? 27 Hij is niet de God van doden, maar van levenden. Jullie zitten er ver naast.”
28 Een van de Schriftgeleerden was dichterbij gekomen, had hen horen debatteren, besefte dat Jezus hun een goed antwoord had gegeven, en vroeg Hem: “Welk gebod is het belangrijkste van al?” 29 Jezus antwoordde: “Het belangrijkste gebod is: Luister, Israël! De Heer is onze God, de Heer is één. 30 Heb de Heer, je God, lief met heel je hart, met heel je ziel, met heel je verstand en met al je kracht. 31 Het tweede is: Heb je naaste lief zoals je jezelf liefhebt. Er bestaat geen belangrijker gebod dan deze twee.” 32 De Schriftgeleerde zei: “Dat is juist, Leraar. Er is inderdaad maar één God; een ander is er niet. 33 Hem liefhebben met heel je hart, heel je verstand en al je kracht en je naaste liefhebben zoals je jezelf liefhebt is belangrijker dan alle soorten offers.” 34 Toen Jezus zag dat de Schriftgeleerde een verstandig antwoord had gegeven, zei Hij tegen hem: “U bevindt zich niet ver van Gods koninkrijk.” Nu durfde niemand nog vragen aan Hem te stellen.
35 Tijdens het onderwijzen op het tempelterrein vroeg Jezus: “Waarom zeggen de Schriftgeleerden dat de Messias de zoon van David is? 36 David verklaarde toch zelf, aangestuurd door de Heilige Geest:
‘De Heer zei tegen mijn Heer:
neem plaats aan mijn rechterzijde,
totdat Ik je vijanden
aan Je heb onderworpen.’
37 David zelf noemt Hem zijn Heer. Hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?” Het grote publiek luisterde graag naar Hem.
38 Tijdens het onderwijzen zei Jezus ook: “Pas op voor de Schriftgeleerden. Zij houden ervan, in prachtige gewaden rond te wandelen, met respect te worden begroet op het marktplein, 39 en de beste plaatsen in te nemen in de synagogen en bij feestmalen. 40 Maar ze slokken de huizen van weduwen op en bidden lange gebeden voor de schijn. Ze zullen extra zwaar worden gestraft.”
41 Jezus ging tegenover de offerkist zitten en keek hoe de mensen er geld in staken. Veel rijke mensen gaven grote bedragen, 42 maar een arme weduwe stak er twee kopermuntjes in ter waarde van een kwadrans. 43 Jezus riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: “Ik verzeker jullie dat deze arme weduwe meer in de offerkist heeft gestoken dan alle anderen. 44 Want zij gaven allen iets vanuit hun overvloed, maar deze vrouw gaf vanuit haar armoede alles wat ze had, haar hele levensonderhoud.”