23
Jobs derde antwoord aan Elifaz: Job wenst zich voor God te verdedigen
1 Maar Job antwoordde:
2 Nu wordt mijn klacht toch tot opstandigheid,hoewel mijn hand mijn zuchten nog bedwingt.
3 O, dat ik Hem wist te vinden,dat ik tot zijn woning mocht komen!
4 Dan zou ik Hem mijn rechtszaak uiteenzettenen mijn mond met bewijzen vullen.
5 Ik zou de woorden vernemen, die Hij mij zou antwoorden,en ik zou verstaan, wat Hij mij zou zeggen.
6 Zou Hij met overmacht tegen mij strijden?Neen, maar Hij zou acht op mij slaan.
7 Dan zou een oprechte bij Hem pleiten,en zou ik voorgoed aan mijn Rechter ontkomen.
8 Zie, ga ik naar het oosten, Hij is er niet;en naar het westen, ik bespeur Hem niet;
9 werkt Hij in het noorden, ik aanschouw Hem niet;keert Hij Zich naar het zuiden, ik zie Hem niet.
10 Want Hij weet, hoe mijn wandel is;toetste Hij mij, ik kwam als goud te voorschijn.
11 Mijn voet bleef vast in zijn spoor,ik hield zijn weg zonder af te buigen;
12 het gebod zijner lippen deed ik niet wijken,in mijn binnenste verborg ik de woorden van zijn mond.
13 Maar Hij blijft Zichzelf gelijk – wie kan Hem keren?Wat Hij begeert, voert Hij uit.
14 Want Hij zal volbrengen wat over mij beschikt is,en vele dergelijke dingen heeft Hij in de zin.
15 Daarom ben ik voor Hem verschrikt;als ik mij dat indenk, sidder ik voor Hem.
16 Want God heeft mijn hart doen versagen,de Almachtige heeft mij verschrikt;
17 want niet vanwege de duisternis verga ik,noch omdat donkerheid mijn aangezicht bedekt.