3
Een psalm van David, bij zijn vlucht voor zijn zoon Absalom. Jahweh, hoe talrijk zijn mijn belagers, Hoe talrijk, die tegen mij opstaan; Hoe velen, die van mij zeggen: Voor hem geen heil bij zijn God! Toch zijt Gij, Jahweh, het schild dat mij dekt, Mijn glorie en trots! Ik behoef maar tot Jahweh te roepen, Dan verhoort Hij mij van zijn heilige berg. Ik leg mij neer, slaap rustig in, Ontwaak, want Jahweh beschut mij. Zo vrees ik de duizenden niet, Die van alle kant mij omringen. Sta op dan, Jahweh; Red mij, mijn God! Want Gij slaat al mijn vijanden in het gezicht, Stoot de bozen hun tanden stuk. Bij U, Jahweh, is redding; Op uw volk rust uw zegen.