4
Toen Jezus opnieuw ging onderwijzen bij het meer, verzamelde zich zo'n grote menigte om Hem heen, dat Hij plaatsnam in een boot op het meer, terwijl alle mensen op de oever bleven staan. Hij leerde hun van alles door middel van parabels. Hij zei: “Luister! Er was eens een zaaier die ging zaaien. Tijdens het zaaien viel er wat zaad langs het pad en de vogels kwamen het oppikken. Een ander deel viel in een ondiep laagje aarde op rotsgrond. De plantjes schoten meteen op, omdat de aarde ondiep was. Maar toen de zon hoog kwam te staan, verschroeiden de plantjes en gingen ze dood, omdat ze geen wortels hadden. Nog een ander deel viel tussen het onkruid. Het werd door het groeiende onkruid verstikt en leverde geen oogst op. Weer ander zaad kwam terecht in goede aarde. Het kwam op, groeide verder en leverde een goede oogst op, wel dertig-, zestig- of zelfs honderdmaal zoveel als er was gezaaid.” Toen zei Hij: “Als je oren hebt om te horen, luister dan!” 10 Toen Hij later alleen was, vroegen de mensen die samen met de Twaalf bij Hem waren, wat de parabels betekenden. 11 Hij zei tegen hen: “Aan jullie is het geheim van Gods koninkrijk onthuld, maar aan buitenstaanders wordt alles in parabels verteld, 12 zodat ze ‘wel zien maar niet begrijpen, en wel horen maar niet verstaan’; anders zouden ze zich bekeren en worden vergeven.”
13 Toen zei Hij tegen hen: “Begrijpen jullie deze parabel niet? Hoe gaan jullie dan de andere parabels begrijpen? 14 De zaaier ‘zaait’ de boodschap van God voor de mensen. 15 Bij sommigen gaat het als bij zaad langs het pad. De boodschap wordt gezaaid, maar zodra ze haar horen, neemt Satan de boodschap die in hen gezaaid is weg. 16 Bij anderen gaat het als bij zaad dat op rotsgrond wordt gezaaid: ze horen de boodschap en aanvaarden deze meteen met vreugde. 17 Maar ze zijn oppervlakkig en de boodschap raakt niet diep in hen geworteld. Zodra er verdrukking of vervolging komt omwille van het evangelie, geven ze op. 18 Bij nog anderen gaat het als bij plantjes tussen het onkruid. Ze horen de boodschap, 19 maar deze raakt verstikt door de zorgen van dit leven, de misleiding van de rijkdom en de begerigheid naar andere dingen, en levert niets op. 20 En bij weer anderen is het als bij zaad dat in goede aarde wordt gezaaid: ze horen de boodschap en aanvaarden haar, zodat ze een oogst oplevert die dertig-, zestig- of zelfs honderdmaal zo groot is.”
21 Hij vertelde hun ook: “Een olielamp wordt toch niet in huis gehaald om onder een bak of een bed te worden gezet? Nee, ze wordt op een standaard geplaatst. 22 Want er is niets geheim dat niet zal worden onthuld en niets verhuld dat niet zichtbaar zal worden. 23 Als je oren hebt om te horen, luister dan!”
24 Hij zei ook tegen hen: “Denk zorgvuldig na over wat je hoort, want de maat die jij hanteert, zal op jou worden toegepast en daaruit zal je ruimschoots ontvangen! 25 Aan wie heeft, zal nog meer worden gegeven; maar van wie niets heeft, zal zelfs hetgeen hij heeft worden afgenomen.”
26 Verder zei Hij: “Met Gods koninkrijk is het als met een man die zaad in de grond heeft gezaaid. 27 Dag na dag staat hij op en gaat hij weer slapen terwijl het zaad ontkiemt en groeit, zonder dat hij weet hoe. 28 Er groeit vanzelf iets uit die aarde: eerst een stengel, dan een aar, en vervolgens de volle graankorrels in de aar. 29 Zodra het graan rijp is, zet hij de sikkel erin, want het is tijd geworden voor de oogst.”
30 Hij zei ook: “Waarmee zal ik Gods koninkrijk vergelijken, met welke parabel zal ik het beschrijven? 31 Het is als een mosterdzaadje; wanneer het in de aarde wordt gezaaid, is het het kleinste van alle zaad op aarde. 32 Maar na het zaaien groeit het op en wordt het de grootste van alle moestuinplanten, met takken die zo groot zijn dat de vogels zich in zijn schaduw kunnen nestelen.”
33 Hij vertelde hun de boodschap van God in de vorm van veel van dergelijke parabels, in de mate waarin ze het konden begrijpen. 34 In feite sprak Hij enkel in de vorm van parabels, maar wanneer Hij met zijn leerlingen alleen was, legde Hij alles uit.
35 Aan het einde van die dag, toen het avond werd, zei Hij tegen zijn leerlingen: “Laten we naar de overkant varen.” 36 Ze stuurden de menigte naar huis en voeren met Hem in de boot weg. Er voeren andere boten met Hem mee. 37 Het begon hard te stormen en de golven sloegen in de boot, zodat die begon vol te lopen. 38 Hij lag echter achter in de boot tegen het kussen te slapen. Ze maakten Hem wakker en vroegen: “Leraar, kan het U niet schelen dat we vergaan?” 39 Toen Hij wakker was geworden, beval Hij de wind en het meer: “Rustig, kalmeer!” De wind ging liggen en het werd heel stil. 40 Hij zei tegen hen: “Waarom zijn jullie zo bang? Hebben jullie geen geloof?” 41 Maar zij waren hevig geschrokken en vroegen elkaar: “Wie is Hij toch, dat zelfs de wind en het meer Hem gehoorzamen?”